8
Perez liep samen met Roddy naar buiten. ‘Zullen we een stukje gaan lopen? Ik kan wel wat frisse lucht gebruiken.’ Een gesprek in het bijzijn van de twee vrouwen leek hem niets. Roddy sloofde zich altijd vreselijk uit als hij publiek had. Hij zou dingen verzinnen om iets leuks te vertellen te hebben, en zich geroepen voelen hen te amuseren. Roddy trok een vies gezicht, alsof frisse lucht wel het laatste was waar hij behoefte aan had, maar toch ging hij mee. Het lag in zijn aard om anderen hun zin te geven, ook al leidde dat niet altijd tot tastbaar resultaat. Dankzij zijn charmes verdiende hij heel wat geld.
Toen ze naar buiten liepen, hoorde Perez Fran tegen Bella zeggen dat ze ook wegging. Waarschijnlijk moest ze Cassie van school halen. In gedachten zag hij haar al bij de school staan wachten om Cassie met open armen op te vangen als het meisje op het schoolplein naar haar toe rende. Hij vond het heerlijk om die twee zo samen te zien.
Roddy liep voor hem uit, tussen de twee grote stenen hekpalen door. Hij liep met lange, verende pas, en Perez had moeite hem bij te houden. ‘Waarom speelde je gisteravond in het Herring House?’ zei hij. ‘Ik dacht dat je tegenwoordig alleen nog maar voor veel geld optrad.’
‘Bella had me gevraagd. Ik was maandag toch al op Orkney voor het Sint-Magnusfestival. Het leek me een kleine moeite om hiernaartoe te komen.’ Hij zweeg even. ‘Mijn tante krijgt meestal sowieso haar zin.’
‘Hoe lang ben je van plan hier te blijven?’
‘Een week. Daarna begint mijn tour door Australië. Daar kijk ik erg naar uit, want daar ben ik nog nooit geweest.’
‘Logeer je altijd bij Bella als je op Shetland bent?’
‘Meestal wel, ja. Ze is de enige familie die ik hier nog heb.’ Dat had verder geen uitleg nodig. Hij nam aan dat Perez wel bekend was met de verhalen die over hem de ronde deden. Zijn vader was gestorven toen hij nog maar een jongetje was. Zijn moeder werd verliefd op een Amerikaanse oliebaron en trok met hem naar Houston. Roddy had niet mee gewild. Hij was toen nog maar dertien, maar hij had zijn poot stijf gehouden en gezegd dat hij een echte Shetlander was en daarom nooit van het eiland af wilde. Dat was het verhaal dat in cd-boekjes stond en in talkshows werd verteld. ‘Ik ben een Shetlander.’ Die opmerking had hem zeer populair gemaakt onder de eilandbewoners. Bella had hem onder haar hoede genomen en, volgens Kenny Thomson, mateloos verwend. Ze had een echte entertainer van hem gemaakt, zijn ambities aangemoedigd, zijn eerste cd bekostigd, het hoesje ontworpen en de cd naar al haar kunstvrienden in Engeland gestuurd. Dat laatste verhaal was bij het publiek iets minder bekend. De officiële lezing luidde dat hij was ontdekt door een producent die toevallig in Lerwick op vakantie was en Roddy hoorde spelen in de Lounge, de plaatselijke kroeg. In die versie was Roddy van de ene op de andere dag beroemd geworden.
‘Vind je het niet erg dat ze je voor haar karretje spant om haar exposities wat op te leuken?’
‘Waarom zou ik dat vervelend vinden? Ik heb veel aan haar te danken. Bovendien zijn die feestjes van haar best aardig.’ Hij liep naast Perez over een paadje, over het land dat bij Skoles hoorde. Het liep steil omhoog naar de top van het klif, met daarnaast het grote gat dat bekendstond onder de naam Pit o’ Biddista. Perez was niet van plan helemaal naar boven te lopen. Roddy bleef ineens staan en wendde zich tot Perez. ‘Wat is er aan de hand? Jullie zaten daarbinnen zo ernstig te kijken. Gaat het over mijn moeder? Is ze ziek?’
‘Nee,’ zei Perez. ‘Daar heeft het niets mee te maken.’
Er viel een korte stilte. Perez vroeg zich af of Roddy naar andere verklaringen zocht voor het feit dat de politie bij zijn tante op de stoep had gestaan. Zou hij cannabis of cocaïne op zijn kamer hebben? Misschien was hij bang dat een hoteleigenaar een aanklacht tegen hem wilde indienen wegens een uit de hand gelopen afterparty.
‘Denk je dat er gisteravond veel minder gasten waren dan Bella verwacht had?’
‘Ja, ik vond het zelf ook opvallend. Meestal komen er heel wat mensen op af.’
‘Iemand heeft dit gisteren in Lerwick en Scalloway uitgedeeld.’
Perez had het briefje in een doorzichtig plastic hoesje gedaan, dat hij nu aan Roddy gaf. Roddy leunde tegen een rotspunt aan.
‘U denkt toch niet dat ik hier iets mee te maken heb?’
‘Misschien dacht iemand lollig te zijn?’
‘Ik niet. Bella heeft me in huis genomen toen ik op Shetland wilde blijven. Als zij er niet geweest was, had ik nu een Texaans accent en speelde ik Amerikaanse countrymuziek. Ik ben haar veel verschuldigd.’
‘Enig idee wie een dergelijk geintje kan hebben uitgehaald?’
‘Nee. En zo geinig is het niet. Dat over een sterfgeval in de familie is gewoon walgelijk.’
‘Er is wel iemand overleden,’ zei Perez. ‘Daarom ben ik hier.’
‘Wie dan?’
‘Die vreemdeling die gisteravond op het feestje was. Hij schopte een hele scène, net nadat je gespeeld had. Zakte op zijn knieën en begon te huilen.’
‘Die vent in het zwart, met die kale kop?’
‘Ja, die.’
Ze waren weer gaan lopen. Perez rook de vogelpoep en het zoute water. Het gras was hier kort. Er groeiden pollen strandkruid en kleine blauwe Scilla verna. Toen ze bijna boven waren, hield hij zijn pas in.
‘Had je hem weleens eerder gezien?’ vroeg Perez. ‘Voordat hij helemaal instortte, leek hij echt in de doeken geïnteresseerd te zijn. Volgens mij was dat niet gespeeld. Hij leek een echte kenner. Heb je hem echt nooit op een van Bella’s andere feestjes gezien?’
‘Wat zegt Bella daar zelf over?’
‘Ze hield zich wat op de vlakte. Hij zou een bekende van haar geweest kunnen zijn, maar ze wist het niet zeker. Haar geheugen is blijkbaar niet meer wat het geweest is.’
‘Flauwekul.’ Roddy, die het wandelen blijkbaar geen enkele moeite kostte, lachte even. Perez hijgde inmiddels van de inspanning. ‘Bella is nog helemaal bij de tijd. En zeker als het om zaken gaat. Als die vent een kunsthandelaar of een recensent was, zou ze hem bij binnenkomst onmiddellijk hebben herkend.’
‘En jij? Kende jij hem?’
‘Nee, sorry. Ik heb hem nooit eerder gezien.’
Hoewel ze een eindje bij de rand van het klif vandaan stonden, zagen ze in de diepte de schuimende golven. Het glinsterende water klotste spetterend tegen de rotspartijen voor de kust. Perez ging in het gras zitten. Voor hem zweefde een jan-van-gent op de thermiek. ‘Sorry,’ zei hij. ‘Mijn conditie laat wat te wensen over. Ik kom de laatste tijd bijna niet achter mijn bureau vandaan.’ Hij hoopte dat Roddy naast hem kwam zitten, maar de jongen liep een eindje verder en keek uit over de zee, met zijn rug naar Perez toe en zijn armen iets van zijn lichaam af. Het late ochtendzonnetje stond als een schijnwerper boven hem. Vanuit Perez’ positie leek het of hij op het punt stond te verdwijnen. Nog één stap en Roddy zou naar beneden storten. Hij hoefde zijn hand maar uit te steken om de vleugel van de jan-van-gent te kunnen aanraken. Gezichtsbedrog, wist Perez. Dat kwam door de lichtinval en de manier waarop het land omlaag liep naar de rand van het klif. Hij werd er misselijk van. Er parelde zweet op zijn voorhoofd en hij hoopte dat het niet erg opviel.
‘Je hebt nog niet gevraagd hoe die Engelsman aan zijn einde is gekomen.’ Hij hoopte dat die opmerking de nieuwsgierigheid van de jongeman zou prikkelen. Roddy keerde zich om naar Perez en kwam een paar stappen dichterbij.
‘Hoe dan? Een ongeluk?’ Dat was de meest logische doodsoorzaak als iemand onverwachts op de eilanden overleed. Vooral voor een vreemdeling. Te veel drank op. Smalle, gevaarlijke weggetjes.
‘Hij hing aan een balk in de schuur bij de pier. Kenny Thomson heeft hem gevonden.’
‘Zelfmoord?’
‘Waarschijnlijk wel.’ Dat was de voorlopige conclusie, tot de arts uit Whiteness een definitief oordeel had geveld.
Roddy ging naast Perez in het gras zitten. ‘Arme drommel.’ Hij zei het haast gedachteloos. Hij was jong, had alles mee en kon zich niet voorstellen dat je zo wanhopig kon worden dat je de hand aan jezelf sloeg.
‘Of moord.’ Zijn eigen opmerking klonk Perez hard in de oren, en hij wist meteen dat hij dat beter niet had kunnen zeggen. Hij had op de officiële verklaring moeten wachten. Maar hij wilde dat Roddy de zaak serieus opvatte. Op dit moment leek hij het als een spelletje te zien. Bovendien had Perez veel vertrouwen in het oordeel van de jonge dokter uit Glasgow, en tegen de tijd dat het team uit Inverness eindelijk was gearriveerd, zou iedereen op Shetland toch al weten wat er gebeurd was.
‘Moord!’ De mondhoeken van de jongen krulden op, alsof Perez een grapje maakte, want dit kon niet waar zijn.
‘Het is een mogelijkheid,’ zei Perez. ‘Snap je nu waarom ik zo graag wil weten wie het is?’
‘Ik heb hem echt nog nooit gezien. Dat weet ik zeker.’
‘Heb je hem gisteravond gesproken?’
‘Hij stond voor een schilderij van Fran Hunter. Dat silhouet van een kind op het strand. Een briljant doek. Alles wat Bella maakt, vind ik ook mooi en ik wil haar niet afvallen, maar dat schilderij was voor mij het topstuk van de expositie. Ik moet er steeds aan denken, en als het nog niet verkocht is, denk ik dat ik het zelf koop. Dan sla ik het op voor als ik op mezelf ga wonen. Ik stond naast die man, en we keken samen naar het doek. En toen sprak hij me aan. “Goed, hè?” Meer zei hij niet.’
‘Sprak hij met een accent?’ vroeg Perez. ‘Ik kon hem niet plaatsen, en jij hebt meer van de wereld gezien dan ik.’ Hoe oud was Roddy Sinclair? Eenentwintig? Tweeëntwintig? Hij was met zijn viool de hele wereld over getrokken, was overal geweest, behalve in Australië, maar daar zou binnenkort verandering in komen.
‘Het noorden van Engeland,’ zei Roddy. ‘Yorkshire misschien. Maar hij sprak maar twee woorden, dus zeker weten doe ik het niet.’
‘Hoe kwam hij op je over?’
‘Als iemand die vol bewondering naar een schilderij stond te kijken. Rustig, bedoel ik, gewoon. Ik liep verder, en vijf minuten later maakte hij zo’n stampij, op zijn knieën en in tranen. Het was heel bizar.’
Wat is er in die vijf minuten gebeurd? dacht Perez. Was de man overweldigd door een plotselinge leegte en was hij daardoor ingestort? Of was zijn geheugenverlies nep geweest, gespeeld voor het aanwezige publiek? Had hij deze act opgevoerd om de opening nog verder in het honderd te laten lopen, en had hij er hetzelfde mee beoogd als met het verspreiden van de briefjes?
‘Wat heb je na je optreden gedaan?’ vroeg Perez.
‘Gezopen. Het was natuurlijk een feestje van niks, maar dat mocht de pret niet drukken.’
‘Met wie was je aan het drinken?’
‘Met wie er maar voorhanden was, maar ze gingen allemaal al vroeg weg. Uiteindelijk bleven alleen Martin en ik over. Hij moest de boel nog opruimen. Ik geloof niet dat ik mezelf erg nuttig heb gemaakt, maar in elk geval heb ik hem gezelschap gehouden en zijn glas steeds bijgeschonken.’
‘Zijn jullie vrienden?’
‘Nou, hij is een beetje ouder dan ik. Maar vergeleken met de anderen in Biddista zijn we allebei nog jong. Als ik een paar dagen bij Bella ben, trekken we vaak een avondje met elkaar op. Als hij tenminste van Dawn mag.’
‘Hoe laat ben je bij het Herring House weggegaan?’
‘Dat weet ik helaas niet meer. In deze tijd van het jaar kun je daar geen peil op trekken, hè? Het schemert immers de hele nacht door. Misschien weet Martin het nog. Hij was iets minder bezopen dan ik.’
‘Zijn jullie tegelijk weggegaan?’
‘Ja. Ik weet nog dat ik buiten op hem stond te wachten, omdat hij de boel nog moest afsluiten. Ik had twee flessen wijn meegenomen en hem uitgenodigd met me naar de Manse te gaan om daar nog verder door te zakken. Op dat moment leek me dat een prima idee.’
‘Hebben jullie nog iemand gezien?’
‘Nee. Alles was doodstil. Ik weet nog dat me dat opviel. Elders ter wereld heb je dat niet. Daar hoor je verkeer, muziek, in de verte een sirene. Hier hoor je alleen de vogels en de golven. Toen ik begon te zingen, zei Martin dat ik mijn kop moest houden, omdat zijn dochtertje anders wakker zou worden.’
‘Is Martin met je meegegaan naar de Manse?’
‘Nee, uiteindelijk durfde hij het toch niet aan. Hij zei dat Dawn hem levend zou villen als hij niet op een fatsoenlijk tijdstip thuiskwam. Bovendien had hij beloofd de volgende ochtend in de winkel te helpen. Ik ben met hem meegelopen en vanaf zijn huis in mijn eentje verdergegaan.’
‘Heb je verder niemand meer gezien?’
‘Inderdaad.’
‘Was Bella nog op toen je thuiskwam?’
‘Nee. In het hele huis was het stil. Doodstil.’
Toen Perez weer bij de pier kwam, zag hij dat de auto van de arts er niet meer stond. Sandy zat nog steeds in zijn eentje op dezelfde plek. Hij leek zich nooit te vervelen. Perez vroeg zich af wat er in hem omging nu hij zo roerloos op het muurtje zat en niets omhanden leek te hebben. Misschien dacht hij aan een vrouw. Sandy was altijd zeer hevig verliefd. Zijn relaties hielden nooit lang stand, en liepen elke keer op een grote teleurstelling uit.
Perez wist dat hij het zelf in de liefde niet veel beter deed. Op dit moment was hij ook verliefd, maar misschien was hij in relaties wel net zo’n kluns als Sandy. Hij merkte dat hij glimlachte, besloot er verder niet over na te denken en keek op zijn horloge om zich een houding te geven. Het was bijna één uur. Rond deze tijd kreeg Sandy meestal trek, en hij zou vast voorstellen ergens iets te gaan eten. Toen Sandy Perez zag naderen, sprong hij van het muurtje af. ‘Ik heb je net geprobeerd te bellen.’
‘Op de heuvel had ik geen ontvangst,’ zei Perez. Op verschillende plekken op de eilanden was er geen bereik.
‘De artsen zijn net vertrokken.’
‘En?’
‘Ze waren het met elkaar eens. Moord.’